Waarom slagen steeds minder leerlingen voor het VO?

Enkele weken geleden meldde de NOS dat de slagingspercentages op HAVO en VWO aan het dalen zijn. In dezelfde week meldde de Inspectie van het Onderwijs in De staat van het onderwijs, het onderwijsverslag 2009/2010 dat de eindexamencijfers voor de kernvakken tussen 2006 en 2010 zijn gedaald. Dit lijkt een zorgelijke ontwikkeling en suggereert opnieuw dat het niveau van het Voortgezet Onderwijs aan het dalen is. De voorzitter van de VO-raad Sjoerd Slagter noemt echter als verklaring voor deze dalende trend dat steeds meer leerlingen naar HAVO en VWO gaan. Als dat zo is dan zijn deze dalende trends ook een teken van succes. Steeds meer leerlingen krijgen een VO-diploma op een hoger niveau.

Is deze verklaring plausibel? In onderstaande tabel staan de slagingspercentages van 2005 t/m 2009 weergegeven. Op alle niveaus blijkt er inderdaad sprake te zijn van een daling (vergelijk (8) met (7)). Op het VWO zakt het slagingspercentage van 92.58% naar 91.01%. Het aantal leerlingen dat meedoet aan het eindexamen VWO is tussen 2006 en 2009 echter ook met meer dan 18% gestegen. Er doen in 2009 in vergelijking met 2006 echter ook meer dan 18% meer leerlingen mee aan dit eindexamen. Dit zijn leerlingen die vroeger na de brugklas niet naar het VWO maar naar het HAVO waren doorgestroomd of die – meer dan in 2006 – tijdens of na het HAVO verder gaan met VWO. Het ligt voor de hand dat het niveau van deze marginale leerlingen (op de grens van HAVO en VWO) lager is dan het niveau van de gemiddelde VWO-leerling, maar ook hoger dan de gemiddelde HAVO-leerling. Als verondersteld wordt dat de slaagkans van het type leerling dat ook al in 2006 VWO-examen deed niet is veranderd, dan kan de slaagkans van deze nieuwe leerlingen worden uitgerekend. De uitkomst van deze berekening staat in de laatste regel bij “Slaagkans marginale leerling” en bedraagt 82.43%. Dit zou dus betekenen dat terwijl van de VWO’ers in 2006 iets minder dan 10% het eindexamen niet haalde, deze niet toegestroomde VWO’ers in bijna 20% van de gevallen het eindexamen niet halen.

VWOHAVOVMBO
(1) Deelnemers 2005
(2) Deelnemers 2009
(3) Geslaagden 2005
(4) Geslaagden 2009
(5) Toename deelnemers (%)18.318.74-4.13
(6) Toename deelnemers57933757-4376
(7) % geslaagden 200592.5888.6595.23
(8) % geslaagden 200991.0186.8394.88
(9) Verwacht aantal geslaagden 2009346504143696750
(10) Verschil-588-850-355
(11) Verschil in slaagkans-10.15-22.628.11
(12) Slaagkans marginale leerling82.4366.03103.34
Havo-correctie
Schaal-correctie

Is dat goed nieuws of is dat slecht nieuws? Dat hangt er van af hoeveel het waard is om het VWO-diploma in plaats van het HAVO-diploma te halen en van de schade die ontstaat door voor het eindexamen te zakken. Stel bijvoorbeeld dat deze leerlingen volgend jaar opnieuw meedoen aan het eindexamen en het dan wel halen. Dan komt het er op neer dat de marginale leerlingen – de leerlingen die zorgen voor de verhoogde instroom in het VWO – gemiddeld ongeveer een maand langer over het VWO doen dan het type leerling dat in 2006 al meedeed aan het examen. Een jaar onderwijs kost ongeveer 40.000 euro, dus is hun diploma zo’n 4,000 euro duurder. Overigens blijven er ook veel leerlingen zitten in eerdere klassen van het VWO. Dit is vergelijkbaar met zakken voor het eindexamen. Om de ontwikkelingen in de kwaliteit van het onderwijs te volgen zou dus niet alleen naar de slagingspercentages gekeken moeten worden, maar zou bekeken moeten worden hoe lang leerlingen gemiddeld over het VWO doen.

Het kan ook zo zijn dat het hier gaat om leerlingen die na het HAVO door zijn gestroomd naar het VWO. Misschien geven zij er na te zijn gezakt voor het VWO de brui aan en hebben ze twee jaar langer op school gezeten zonder een extra diploma te behalen. In dat geval kost ieder extra VWO-diploma dus zo’n twee maanden extra onderwijstijd.

Een vergelijkbare berekening kan ook worden uitgevoerd voor het HAVO en het VWO. De tabel suggereert dat de marginale HAVO-student slecht 66% kans heeft om zijn diploma te behalen. Een probleem bij deze berekening is dat het HAVO niet alleen meer leerlingen krijgt die voorheen VMBO deden, maar ook leerlingen kwijtraakt aan het VWO. De groei van het aantal leerlingen is daardoor kleiner dan de daling van het niveau. Onder de veronderstelling dat de leerlingen die in 2006 naar het HAVO maar in 2010 naar het VWO gingen 100% kans hadden om het HAVO-diploma te behalen, kan dit cijfers worden gecorrigeerd. Dit gebeurt door in de tabel Havo-correctie aan te vinken en op Bereken te klikken. De slaagkans van de marginale leerling gaat dan naar 86% en is niet lager dan die van de gemiddelde HAVO-leerling. Als deze berekening juist is en deze leerlingen niet in eerdere jaren vaker blijven zitten lijkt er dus ruimte te bestaan om nog meer leerlingen van het HAVO door te laten stromen.

De situatie bij het VMBO is het tegenovergestelde van het VWO en HAVO. Hier daalt het aantal leerlingen en zijn het juist de betere leerlingen die verdwijnen. De berekening schat de slaagkans van deze marginale leerlingen op 103%. Dat is uiteraard hoger dan wat kan. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het aantal leerlingen dat examen doet voor VMBO, HAVO of VWO in totaal aan het stijgen is. De daling van het aantal VMBO-deelnemers wordt daardoor onderschat. Door schaal-correctie aan te vinken wordt de berekening hiervoor gecorrigeerd door het aantal deelnemers in 2006 proportioneel te verhogen. De geschatte slaagkans van de marginale VMBO’er wordt dan 100% en de prestaties van de marginale VWO’er en Havist dalen enigszins.

Alles bij elkaar genomen lijkt is de verklaring dat de slagingspercentages in het Voortgezet Onderwijs dalen doordat steeds meer leerlingen meedoen aan het examen van het HAVO en VWO dus heel plausibel. Het is overigens nog de vraag in hoeverre we er van uit kunnen gaan dat de examens in de loop van de tijd even moeilijk zijn gebleven. De Inspectie van het Onderwijs schrijft in haar jaarverslag heel optimistisch: “Het College voor examen waarborgt de gelijkwaardigheid van de examens voor het voortgezet onderwijs door de jaren heen, evenals de procedures voor normhandhaving. Daardoor kunnen cijfers van verschillende jaren met elkaar vergeleken worden.” Hoe het College dat doet is echter niet duidelijk. De kans is dus groot dat geleidelijk de eisen die in examens worden gesteld verschuiven.

Om de kwaliteit van het Voortgezet Onderwijs in de loop van de tijd te kunnen volgen, zou daarom een toets nodig zijn die bij alle onderwijsniveaus wordt afgenomen, waarbij vragen uit eerdere jaren terugkomen, zodat ook ijking in de tijd mogelijk wordt.


Bronnen
Reportage NOS
Jaarverslag Inspectie van het Onderwijs

Pagina's

Subscribe to Onderwijseconomie 3.0 RSS