Belasting op bijbanen als slimme bezuiniging op hoger onderwijs

Het streven om het Nederlandse hoger onderwijs te versterken, wordt breed gedragen. Ondanks dat zitten we in een neergaande spiraal waarbij het studenten steeds moeilijker wordt gemaakt iets moois van hun studie te maken. De oorzaak van dit probleem moet niet gezocht worden bij het Ministerie van OCW maar bij Financiën. Het belastingstelsel maakt werken naast de opleiding veel aantrekkelijker dan hard studeren. En doordat studenten zoveel bijverdienen, ontvangen zij een deel van hun studiesubsidie niet via de studiebeurs maar via de belastingen.

Om op een slimme wijze te bezuinigen op onderwijs zou Financiën moeten stoppen met het sponsoren van studenten via de inkomstenbelasting en in plaats daarvan OCW studenten een beurs laten geven zodat ze hun kostbare tijd aan hun studie kunnen wijden. Een bijbaan is prima, maar moet niet extra gestimuleerd worden, zoals nu het geval is. Verandering van deze regels zal er toe leiden dat studenten minder gaan werken en meer tijd krijgen voor hun studie. Dit maakt ook zware studies, waarbij er geen tijd is om veel te werken, weer aantrekkelijker. Juist in deze economisch moeilijke tijd betekent dat extra werkgelegenheid voor mensen die nu moeilijk een baan kunnen vinden. Afhankelijk van de precieze aanpak kan dit forse bezuinigingen van miljarden euro’s opleveren, terwijl de perverse bekostiging van het hoger onderwijs structureel wordt hervormd.

Onlangs is een wet ingediend die “studeren is investeren” heet. Iemand die gaat studeren maakt kosten en verdient enkele jaren geen volledig inkomen. Maar deze investering kan worden terugverdiend door het hogere loon dat door deze studie wordt verworven. De wet is bedoeld om omstandigheden te scheppen, waarin gestimuleerd wordt dat zinvolle onderwijsinvesteringen ook daadwerkelijk worden gedaan. Eén maatregel daarvoor is een leenstelsel. Doordat de kosten voor de baten uitgaan heeft een student om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien geld nodig, dat hij bij de bank waarschijnlijk lastig kan lenen. Daarnaast moet de overheid zorgen dat de beslissing om te gaan studeren niet verstoord wordt door belastingen. Het probleem is dat de opbrengst van een studie – het hogere loon dat men later zal krijgen – belast wordt tegen 42 of 52%, terwijl werken (in plaats van studeren) voor jongeren veel minder wordt belast. Er zit dus een premie op niet studeren. Het gevolg is dat mensen minder studeren dan maatschappelijk gezien wenselijk is, terwijl de grootste rekening hiervan bij de overheid komt te liggen.

Een stelsel dat deze ongewenste neveneffecten voorkomt heet fiscaal neutraal. Er zijn twee manieren waarop de fiscale neutraliteit verstoord kan worden. In de eerste plaats moet een student kiezen of hij gaat studeren of werken. De gemiddelde belastingen over het inkomen dat jongeren typisch verdienen zijn veel lager dan de marginale belastingen die zij gemiddeld gedurende hun leven moeten betalen. Daardoor ontstaat een ongewenste prikkel om te werken in plaats van te studeren. Door een groot deel van de kosten van de onderwijsinstellingen te betalen en de student een studiebeurs te geven kan de overheid dit weer in balans brengen. Hoger onderwijs is natuurlijk meer dan alleen maar geld verdienen en belastingen innen. Het maatschappelijk belang van hoger opgeleiden voor de samenleving kan bij deze berekening betrokken worden.

In de tweede plaats kan een student naast zijn studie gaan werken door een bijbaantje te nemen. Daar is natuurlijk op zich niets mis mee. Het kan leuk en leerzaam zijn en de extra inkomsten kunnen een welkome aanvulling op het budget zijn. Het probleem is echter dat de structuur van het Nederlandse belastingsysteem studenten bovenmatig stimuleert om te gaan werken naast de studie. Op een baan tot 6.400 euro betaalt hij immers totaal geen belastingen. De afweging tussen studeren en werken wordt daarmee verstoord. Studeren levert in de toekomst een rendement op waarover de student 42 of 52% belastingen moet betalen, maar tijdens de studie een bijbaantje nemen is belastingvrij. De student profiteert van belastingregels die bedoeld waren om niet-participerenden te stimuleren om te gaan werken en om te zorgen dat mensen met een laag gezinsinkomen toch nog goed in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Het onbedoelde neveneffect hiervan is geweest dat studenten een mooie subsidie van de belastingdienst kunnen krijgen onder de voorwaarde dat ze een flinke bijbaan nemen.

Als de subsidie van de fiscus aan studenten niet in de berekening wordt meegenomen, profiteert de overheid veel meer van de baten van hoger opgeleiden dan dat ze meedeelt in de kosten. Met de subsidie van de fiscus draagt de overheid bijna voldoende bij aan de totale studiekosten. Voor studenten die zich graag met volle energie op een moeilijke studie willen storten levert dit echter een lastige situatie op. Men gaat er immers al vanuit dat zij ook nog een bijbaan nemen. Het ligt dus voor de hand om studenten wel deze subsidie te geven, maar dit niet meer afhankelijk van een bijbaan te maken. Deze overheveling kost geen extra geld, maar betekent alleen een verschuiving van budget van Financiën naar Onderwijs.

Daarnaast biedt deze manier van redeneren ook mogelijkheden om te bezuinigen. Waar het immers om draait is dat er een balans is tussen de publieke bijdrage aan een studie en de belastingvoordelen die een werkende jongere krijgt. Deze balans is nu ernstig verstoord. Hij kan hersteld worden door studenten een hogere beurs te geven, maar ook door werkende jongeren minder belastingvoordeel te geven. Men zou bijvoorbeeld de heffingskortingen voor jongeren tot 25 jaar een stuk lager kunnen maken. Het mes snijdt dan aan twee kanten. De belastingopbrengsten voor werkende jongeren zullen stijgen en de studiebeurs die nodig is om fiscale neutraliteit te krijgen wordt lager.

Een berekening van de hoogte van de fiscaal neutrale beurs en de mogelijke bezuinigingen is te vinden op fiscaal neutraal bezuinigen op hoger onderwijs
Zie ook:
Het rendement van onderwijs
Verdeling van de kosten tussen overheid en student
Een eenvoudig model van de optimale studieduur
Een algemeen model over fiscale neutraliteit

Waarom verschilt deze analyse van die van Bas Jacobs en het CPB?